5 maart 2018

GOED LEESONDERWIJS, GOED TAALONDERWIJS

Kunnen kinderen aan het einde van de basisschool nu wel of niet voldoende lezen en spellen? Krijgen leerkrachten in opleiding voldoende bagage mee om kinderen goed te leren lezen en schrijven? Is het basisonderwijs vernieuwend genoeg of blijft het achterop hinken tegenover de innovaties in de maatschappij? Deze en veel meer zijn vragen die geregeld terugkomen in de dagbladen. Nu is klagen over de kwaliteit van onderwijs van alle tijden. Maar het ontslaat niemand van de plicht om te zoeken naar en te werken aan het beste onderwijs.
De kwaliteit van het lees- en taalonderwijs kan optimaal worden door rekening te houden met vijf relatief eenvoudige uitgangspunten:

Bied alle kinderen een COMPACT en COMPLEET basisprogramma
Het lesrooster van de meeste basisscholen is doorheen de jaren steeds voller geworden. Helaas geldt hierbij niet het gezegde: 'hoe meer, hoe beter'. Het omgekeerde komt dichter in de buurt: 'overdaad schaadt'. Het leidt tot oppervlakkige, gehaaste lessen waarbij niet het beheersen, maar het aangeboden hebben, het doel is geworden.
Daarnaast is herhaling vaak gedegradeerd tot een verschijnsel in de marge.
Om dit te voorkomen, voorzie je als leerkracht best een degelijk basisprogramma, conform de Zill-doelen, aangevuld met een aantal facultatieve zaken.

Stel voortdurend vast wat kinderen wel of niet kunnen
Ieder kind is anders en hetzelfde geldt voor zijn of haar ontwikkeling. Om te bewaken of een leerstofonderdeel (nogmaals) aangeboden moet worden, is het noodzakelijk te weten of een kind de leerstof beheerst. Dit kan door een voortoets, tussentijdse observatie of een natoets.
Met een voortoets kan vastgesteld worden of de nieuwe leerstof voor een kind niet al gesneden koek is. Wanneer dat duidelijk het geval is, kan gekozen worden om de betreffende leerstof niet aan te bieden. Stel steeds de vraag of het niet aanbieden van een leerstofonderdeel een verantwoorde keuze is. En er zal ook moeten vastgesteld worden of het kind dan bij het volgende onderdeel geen begeleiding nodig heeft. Pas als een kind heel goed scoort op een voortoets, is het verantwoord om meer zelfstandig te laten leren.
Tussentijdse observaties is een zeer breed begrip. Alle acties die ondernomen worden om vast te stellen of een kind de leerstof beheerst, vallen onder deze noemer, ook al hebben ze niet de status van een formele toets. Observatie is een laagdrempelige manier om te zien of horen of een kind voldoende vorderingen maakt. Op basis van deze observaties worden vaak de beste vervolgacties gemaakt: snel en efficiënt.
De natoets is de gekende manier om vast te stellen of de kinderen de aangeboden leerstof daadwerkelijk opgepikt hebben. Belangrijk is ook hier om te bepalen of het nodig is om de leerstof of delen eruit, te hernemen. De natoets wordt dan ook gebruikt als score op het rapport om 'overtoetsen' te voorkomen.

Zorg dat alle kinderen de noodzakelijke instructie krijgen
Het opdoen van kennis en het beheersen van vaardigheden is afhankelijk van het krijgen van goede instructie en het automatiseren door middel van oefening.
Instructie wordt vaak gegeven door de leerkracht. Maar ook een tekst met nieuwe leerstof laten lezen, of digitale uitleg met hulp van de computer, is instructie. Directe interactie, zeker voor kinderen met leerproblemen, blijft de voorkeur hebben. Vooral omdat een leerkracht onmiddellijk kan inspelen op de reacties, de aandacht, de fouten,... van de kinderen.

Bied voldoende oefening en herhaling
Uiteraard is het belangrijk om leerstof te automatiseren door te oefenen en veelvuldig te herhalen. Dat herhalen is iets wat in vele basisscholen onvoldoende gebeurt. Decoderen van woorden, leesstrategieën, spelling,... leer je niet door ze één keer toe te passen. Daar is meer tijd voor nodig. Herkenbaarheid in herhaling, het opnieuw horen van dezelfde uitleg, maakt dat kinderen de leerstof gaan oppikken.

Zorg dat kinderen betrokken zijn bij wat ze leren
Betrokkenheid is een voorwaarde om tot leren te komen. Iets wat geen interesse opwekt, is buitengewoon moeilijk om te leren. De motivatie ontbreekt om een inspanning te leveren.
Toch is 'betrokkenheid' soms een eigen leven gaan leiden en lijkt het een doel op zich geworden. Alsof leerstof en leerdoelen er minder toe doen en het kind vanuit een verregaande keuzevrijheid vanzelf wel tot alle belangrijke leerstof komt.
Helaas is dit niet het geval. Er zijn nu eenmaal leerstofonderdelen die niet boeiend zijn, maar wel belangrijk voor de ontwikkeling. Gelukkig zijn leerkrachten didactisch goed onderlegd om leerlingen scherp en gemotiveerd te houden.
Zo is de onvoorspelbare beurtrol een prachtig middel om veel kinderen tegelijkertijd betrokken te houden. Ze moeten wel, want zij kunnen de volgende beurt hebben. En het geven van het juiste antwoord motiveert altijd. Dingen goed doen verveelt nooit en geeft altijd een goed gevoel.

Tot slot
De leerkracht doet ertoe! Zij/ hij is de basis voor kwaliteitsvol taal- en leesonderwijs. Een leerkracht die een krachtige instructie voorbereidt, zal goed doceren. Een leerkracht die gericht observeert, zal de kinderen zinvol bijsturen. Bij een leerkracht die tijd neemt voor herhaling, zullen de kinderen de leerstof beheersen. Bij een leerkracht die de kinderen weet te motiveren, zullen de kinderen graag naar school komen. En met minder mogen we geen genoegen nemen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten